De zedenmisdrijven en homodiscriminatie in de R.K. kerk beschadigen individuen. Waar liggen de grenzen van de godsdienstvrijheid?

Religie is terug van weggeweest en toont tot verdriet van velen opnieuw zijn oude januskop. Terwijl de 'terugkeer van God' de laatste tijd vooral in het teken stond van spirituele verdieping, morele zingeving en gemeenschapszin (als het tenminste niet ging over Allah en Zijn Profeet) blijkt religie ook een veel zwarter gezicht te hebben.

De recente 'hostierel' en het schokkende nieuws over grootschalig seksueel geweld in katholieke internaten en seminaries in de vorige eeuw laten opnieuw zien dat ook het christendom een zelfkant van discriminatie, vernedering en mishandeling kent. Het is voor het evenwicht goed dat de schijnwerper van de kritiek nu eens even niet wordt gericht op de hoofddoekjes en de orthodoxe islam. De 'superieure' christelijke beschaving die bijvoorbeeld Ayaan Hirsi Ali als voorbeeld ziet, blijkt wat seksuele verkniptheid, machtsmisbruik en hypocriet zwijggedrag betreft een even donkere kant te hebben.

Het is dan ook pijnlijk om te constateren dat vier auteurs uit de conservatief-christelijke hoek, onder wie Volkskrant-columniste Amanda Kluveld en haar Elsevier-collega Bart Jan Spruyt, vorige week in Trouw voor die keerzijde bitter weinig oog hadden. Precies op het verkeerde moment kiezen zij de aanval en spreken zelfs van 'Nederlandse seculiere hufterigheid' zodra de kerk wordt geconfronteerd met de neerbuigende manier waarop ze met haar homoseksuele leden omgaat. Dat is volgens hen een bedreiging van de vrijheid van godsdienst, en dus een aantasting van de democratie en de rechtsstaat.

De 'hostierel', die ontstond toen de pastoor van Reusel de plaatselijke Prins Carnaval de communie weigerde vanwege diens homoseksualiteit, is volgens het viertal een verontrustend teken van seculiere arrogantie en individualistische gelijkmakerij. De vrijheid van godsdienst komt 'zelfs' binnen het eigen domein van de kerk onder druk te staan, zodra zij wordt toegespitst op de individuele burger. De consequentie daarvan is dat van de kerk wordt geëist 'dat zij in regels, denken en praktiseren gelijk wordt aan dat wat de overheid (als stem van een toevallige meerderheid) raadzaam en correct acht en wat in de samenleving wenselijk en "van deze tijd" wordt gevonden'. God is echter 'geen links-liberale welzijnswerker'. Als de kerk leert dat de homoseksuele praktijk zondig is, en dat vrouwen niet tot kerkelijke ambten mogen worden toegelaten, is dat in de ogen van de meerderheid discriminerend. Maar om kerken te dwingen zich aan deze seculier-liberale meerderheid aan te passen, komt neer op 'een vervelende vorm van willekeurig totalitarisme'. De scheiding tussen kerk en staat houdt ook in dat kerken vrij moeten zijn van overheidsinmenging. De kerk heeft recht op een minderheidsstandpunt en mag daarop niet in eigen huis door de samenleving worden lastiggevallen.


Het viertal staat in deze opvattingen niet alleen. Er is de laatste tijd sprake van een opvallend offensief door christelijke mannenbroeders en hun conservatieve sympathisanten tegen de vermaledijde seculiere cultuur. De inzet van dit offensief wordt zonder gêne beleden: de vrijheid om te discrimineren. Grondwettelijke beginselen als de vrijheid van godsdienst en de scheiding tussen kerk en staat worden daarbij misbruikt om de morele vernedering van homoseksuelen en vrouwen te vergoelijken. Wat ongelijk is, moet immers ongelijk worden behandeld.

Zo stellen SGP'ers Van der Staaij en Van Berkum dat de onmogelijkheid van het homohuwelijk geen discriminatie is maar een 'terechte consequentie van het geslachtelijk verschil als wezenskenmerk van het huwelijk'. Het grondwettelijk antidiscriminatiebeginsel en de Wet Gelijke Behandeling leiden er volgens hen toe dat de seculiere moraal dwingend wordt opgelegd. Er wordt gelijk gemaakt wat niet gelijk is. De auteurs zijn roekeloos genoeg om de vergelijking te trekken met de ongelijke behandeling tussen mens en dier: dat is immers geen discriminatie, omdat er sprake is van fundamenteel ongelijke situaties (de Volkskrant, 6 februari).

Op wat rustiger toon signaleert ook Nederlands Dagblad-columnist en WRR-medewerker Marcel ten Hooven dat de druk op religieuze minderheden om zich te conformeren groeit. De seculiere meerderheid perkt de ruimte om af te wijken steeds verder in. Een boerkaverbod zou bijvoorbeeld neerkomen op 'emancipatie onder staatsdwang'. Maar de democratie is er niet om de wil van de meerderheid uit te voeren: dat is hetzelfde als populisme. De democratie representeert niet de eenheid van het volk, maar juist de verdeeldheid en de maatschappelijke verscheidenheid. Grondrechten als de vrijheid van godsdienst, onderwijs en vereniging beschermen het eigen domein van religieuze, culturele en etnische minderheden. Als die rechten moeten wijken voor de individuele emancipatie is er sprake van een 'dwang tot gelijkschakeling' die de diepste overtuigingen van mensen schaadt. Tolerantie wil zeggen dat 'iedereen een gelijkwaardige ruimte moet hebben om naar eigen overtuiging te leven' (NRC, 13 februari).

Hoe sympathiek en grondwettelijk deze opvattingen op het eerste gezicht mogen lijken, ze raken niet de essentie van de pluralistische democratie. De ontwikkeling van Nederland als een plurale, tolerante samenleving hangt direct samen met de combinatie van godsdienstvrijheid en vrijheid van religiekritiek. Levensbeschouwelijke diversiteit is dan ook een belangrijk kenmerk van onze samenleving. Van seculieren tot ecospirituelen, van atheïsten tot progressieve christenen, van zwarte kousen tot moslims en nog vele anderen: wat al die levensbeschouwelijke posities bij elkaar houdt is een vrijzinnige visie op de plurale democratie waarin er hogere waarden zijn dan het belang van de eigen groep of de macht.

Het gaat bij democratie niet alleen om het reguleren van de macht of de keuze van de meerderheid; het gaat juist om een inhoudelijk gevulde visie op mens en samenleving. Democratie is een hoog en voortdurend zelfkritisch ideaal, niet een machtsmiddel om via de 'stem van het volk' andere groepen hun stem te ontnemen. Uiteindelijk gaat het om het zoeken naar een manier van samenleven die uitgaat van autonomie en moraliteit. Daarbij moet ieder heilig huisje ter discussie kunnen staan, dus zeker ook een kerk. In dit licht is het op z'n minst merkwaardig dat bovenstaande auteurs pal staan voor de vrijheden van godsdienst, onderwijs en vereniging, maar zo weinig mogelijk woorden vuil maken aan de vrijheid van meningsuiting. Inderdaad: democratie is geen meerderheidstirannie. Zij wordt gekenmerkt door respect voor minderheden en de garantie dat hun stem wordt gehoord. Maar geen van de auteurs realiseert zich dat de democratie daar niet ophoudt, maar ook de rechten en vrijheden moet beschermen van minderheden binnen minderheden, dus uiteindelijk van die van de minderheid van één. Het recht om af te wijken moet daarom worden geradicaliseerd: ook minderheden kunnen immers tiranniek optreden tegen hun eigen leden.

Nu dominante religieuze instituten aan macht hebben ingeboet, ligt er een nieuwe taak bij de overheid om de religieuze pluraliteit in goede banen te leiden. Het principe van de scheiding van kerk en staat wordt soms ten onrechte uitgelegd alsof religie buiten het maatschappelijke veld moet blijven. Bij die scheiding ging het er echter om te waarborgen dat kerk en staat niet over elkaar zouden heersen. In een tijd waarin kerken een maatschappelijke machtsfactor waren, was dat ook van belang, maar het vraagt nieuwe doordenking in onze plurale post-verzuilde samenleving. Daarbij zal de overheid de kaders moeten aangeven waarbinnen religieuze vrijheden zijn gewaarborgd. De overheid heeft geen religieuze voorkeur, maar dat maakt haar geenszins moreel neutraal.


Meer dan vroeger zal ons denken moeten beginnen met het erkennen van pluraliteit. Het gemak waarmee de neoconservatieven de rechten die ze voor het christendom claimen, willen onthouden aan de islam maakt duidelijk dat ze deze pluraliteit afwijzen. Dat helpt niet bepaald bij het ontwikkelen van wat 'levensbeschouwelijk burgerschap' kan worden genoemd: het besef dat we allemaal leven vanuit verschillende fundamentele visies en bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen voor het samenleven te midden van die verschillen. Religiekritiek is daarbij net zo hard nodig als respect voor religie. Maar religiekritiek en vrijheid van meningsuiting zijn geen vrijbrief om anderen in hun rechten te beperken. Ze moeten er juist op gericht zijn de vrijheid van een ieder te vergroten. De meest effectieve religiekritiek komt van binnenuit, maar die moet vaak wel van buitenaf worden gestimuleerd. En ze mag niet worden beperkt tot religies en spiritualiteiten die relatief nieuw zijn in onze samenleving. Juist een eerbiedwaardig instituut als de rooms-katholieke kerk verdient daarom fundamentele en scherpe kritiek. Die kritiek op religieuze en/of culturele praktijken moet gericht zijn op de vrijheid van individuen hun leven zelf in te richten.

Precies daar zit ook de onderliggende problematiek in de rooms-katholieke kerk. De internatenaffaire gaat niet primair over het celibaat, niet over een handjevol pedoseksuele paters. Het gaat ten diepste om een instituut dat tot op de dag van vandaag de eigen macht en status belangrijker vindt dan het welzijn van individuen. Ook de pastorale brieven van bisschop Punt en de paus zelf blijven steken in incidenten, het opvoedingsklimaat, enzovoort. Geen woord over de verantwoordelijken - waaronder de paus zelf - die met wegkijken, overplaatsen en stilhouden kwetsbare kinderen hebben opgeofferd om zichzelf en de kerk te beschermen. Geen moment van echte zelfkritiek. Geen bisschop die aftreedt. En daarin zijn ze akelig consequent, want ook in de hostierel wint het instituut het van het individu. Natuurlijk is er verschil tussen de zedenmisdrijven op de internaten en de discriminatie in Reusel. De eerste worden door de kerk veroordeeld en de tweede wordt verdedigd. Tegelijk zijn het wel twee uitingen van een religieus systeem dat individuen beschadigt.

Willen we de januskop van religie beter in de greep krijgen, dan zal de individuele godsdienstvrijheid voorrang moeten hebben op de collectieve godsdienstvrijheid. Godsdienstvrijheid is allereerst het recht van individuen om hun leven in te richten naar hun eigen religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging. Godsdienstvrijheid is geen argument om grondrechten te ondermijnen - zo staat het feitelijk al in artikel 6 van de grondwet. Ook binnen religieuze organisaties en instituten gelden de basale regels van de rechtsstaat, zoals het verbod op discriminatie en op mishandeling, misbruik en geweld.

De overheid moet hier niet alleen duidelijke juridische grenzen stellen, maar ook een stevig moreel appèl uitdragen, ook wanneer het gaat om de positie van vrouwen en homo's in de orthodoxe delen van christendom en islam. Zeker, de rooms-katholieke kerk heeft het formele recht om praktiserende homo's de communie te weigeren, maar moreel staat dat haaks op de waarden van onze samenleving. Niet alles kan hier juridisch worden afgedwongen, ook omdat dit polarisatie uitlokt en groepen in het defensief dringt. Er moet vooral worden ingezet op dialoog en op het ondersteunen van emancipatoire groepen binnen de verschillende stromingen.

Dit debat over de morele grenzen van de godsdienstvrijheid heeft niets te maken met de scheiding tussen kerk en staat. Een kerk (of moskee) mag haar interne leven organiseren zoals haar goeddunkt. Maar men heeft wel wat uit te leggen als men ingaat tegen basisprincipes als het verbod op discriminatie op grond van ras, geslacht of seksuele geaardheid. Op hun beurt mogen homo's, moslima's en anderen, van binnen en buiten de religieuze groep, scherp protesteren tegen deze discriminatie, zeker als dit leidt tot intimidatie en (seksueel) geweld, maar ze zullen wel moeten leven met het gegeven dat niet iedereen hen accepteert. Dat orthodoxe christenen, joden en moslims homoseksualiteit blijven afwijzen als een ziekte en een zonde zullen we in een democratische samenleving tandenknarsend moeten tolereren, en tegelijkertijd fel moeten blijven bestrijden. Dat is het moeilijke van de democratische veelvormigheid die we hier met elkaar proberen uit te houden.


Ruard Ganzevoort is voorzitter van De Linker Wang, het platform voor religie en politiek binnen GroenLinks. Dick Pels is directeur van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks.



Met dank aan de Groene Amsterdammer 24 maart 2010.